+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Marcus
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 58 %
Mar. 8
8:1 In 1) die dagen 2)
- er is weer veel menigte en ze hebben niets te eten —
roept hij de leerlingen bij zich,
hij zegt tegen hen:
2
Ik ben geroerd 3) door de menigte,
omdat ze al drie dagen bij mij blijven
en niets te eten hebben.
3
En als ik hen ongevoed 4) naar hun huis laat gaan,
zullen ze onderweg uitgeput raken 5);
en sommigen van hen zijn van ver gekomen.
4 Zijn leerlingen reageerden op hem:
Waar zal iemand het vandaan kunnen halen 6)
om dezen hier met broden te verzadigen 7) in de woestenij 8)?!
5 Hij vroeg hun:
Hoeveel broden hebben jullie?
Zij zeiden:
Zeven...
6 Dan laat hij het bericht uitgaan 9) naar de menigte
om áán te gaan liggen 10) op de aarde.
Hij nam de zeven broden
en sprak de dankzegging uit,
hij brak ze
en gaf ze aan zijn leerlingen,
om ze voor te zetten 11),
en zij zetten ze voor aan de menigte.
7 Ze hadden ook een paar visjes;
hij sprak daarover de zegen uit
en zei
dat ze ook deze moesten voorzetten.
8 Zij aten
en werden verzadigd,
en ze haalden de overblijfsels van de brokken op: zeven manden.
9 Er waren ongeveer vierduizend...
Toen liet hij hen gaan.
10 En meteen stapte hij op, het schip in, met zijn leerlingen,
en hij kwam in de streken van Dalmanoetha.
11 Toen liepen de Farizeeën uit 12)
en begonnen samen met hem te onderzoeken 13):
ze zochten van zijn kant een teken vanaf de hemel,
zo probeerden ze hem uit...
12 Hij zucht omhoog 14) in zijn geest,
hij zegt:
Wat zoekt dit geslacht 15) een teken?
Het is zeker, zeg ik jullie:
óf 16) aan dit geslacht een teken gegeven zal worden...
13 Hij liet hen gaan
en stapte weer op,
hij ging weg naar de overkant.
14 En ze waren vergeten broden mee te nemen
en op één brood na hadden ze niets bij zich op het schip.
15 Toen droeg hij hun op,
hij zei:
Kijk uit,
zie af van de zuurdesem van de Farizeeën
en van de zuurdesem van Herodes.
16 En zij bespraken met elkaar 17),
dat ze geen broden hadden...
17 Als hij dat merkt,
zegt hij tegen hen:
Wat ben je aan het overleggen,
dat je geen broden hebt?
Verstaan jullie het nog niet,
begrijpen jullie het niet?!
Hebben jullie een hart dat verhard is 18)?!
18
Ogen hebben jullie — jullie zien niet,
en oren hebben jullie — jullie horen niet? [Jeremia 5, 21; Ezechiël 12, 2]
Herinneren 19) jullie je niet,
19
toen ik de 20) vijf broden brak voor de 21) vijfduizend,
hoeveel korven vol brokken jullie ophaalden?!
Ze zeggen tegen hem:
Twaalf...
20
En toen met de zeven (broden) voor de vierduizend,
hoeveel manden gevuld met brokken jullie ophaalden?!
Ze zeggen:
Zeven...
21 Toen zei hij tegen hen:
En nog begrijpen jullie het niet?!

22 Ze 22) komen in Bethsaïda.
Zij brengen een blinde naar hem toe
en smeken hem
of hij hem zou willen aanraken.
23 Hij nam de blinde bij de hand
en bracht hem buiten het dorp,
spoog op zijn ogen,
legde zijn handen op hem
en vroeg hem:
Kun je iets zien?
24 Hij keek op en zei:
Ik zie de mensen,
want ik zie hen als bomen wandelen.
25 Daarna legde hij nog eens de handen op zijn ogen,
hij keek doordringend
en was hersteld
en zag alles duidelijk.
26 Hij stuurt hem naar zijn huis, zeggend:
Ga nu niet het dorp in.

27 Jezus 23) vertrok 24) met zijn leerlingen naar de dorpen van Caesarea 25) Filippi 26).
En onderweg stelde 27) hij zijn leerlingen de vraag:
Wie zeggen de mensen dat ik ben?
28 Zij zeggen (tot hem):
Johannes de doper.
En anderen:
Elia.
Weer anderen:
Eén van de profeten.
29 En hij vroeg 28) hun:
Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?
Petrus antwoordde hem:
Jij bent de gezalfde 29).
30 Hij maande 30) hen tot niemand dát over hem te zeggen 31)
31 En hij begon hun te leren:
de mensenzoon moet veel lijden
hij moet door de oudsten, de overpriesters en de schriftgeleerden verworpen worden,
gedood worden
en na drie dagen opstaan.
32 Hij sprak 32) dit woord vrijmoedig.
Maar Petrus nam hem terzijde
en begon hém te vermanen 33).
33 Maar hij keerde zich om,
keek zijn leerlingen aan,
en vermaande Petrus (en zei):
Weg daar, achter mij, jij tegenstrever 34),
want je zint niet op Gods zaak 35)
maar op die van de mensen.
34 En hij riep de menigte samen met zijn leerlingen bij zich,
en zei (tot hen):
Als iemand mij wil navolgen,
dan moet hij zichzelf verloochenen 36),
zijn kruis opnemen
en mij volgen.
35
Want wie zijn ziel 37) wil redden, zal deze verliezen.
Maar wie zijn ziel zal verliezen vanwege mij en het evangelie, zal deze redden.
36
Want wat heeft een mens er aan om de hele wereld te winnen,
terwijl hij verlies lijdt aan zijn ziel?
37
(Want) wat zou een mens kunnen geven in ruil voor zijn ziel?
38
(Want) wie zich voor mij en mijn woorden zal schamen 38) in dit overspelig en zondig geslacht,
voor hem zal ook de mensenzoon zich schamen,
wanneer,
in de heerlijkheid van zijn vader,
hij zal komen met de heilige engelen.

1vertaling van Harry Pals
2NBV heeft geen dagen, maar het slappe `op een keer´...
3in een werkvertaling van Klaas Eldering las ik: `Ik heb buikpijn over...´; NB: `mijn hart trekt samen´, NBV topdown: `ik heb medelijden met al die mensen´
4zo Klaas Eldering; NBV familiair: `met een lege maag´
5`wegsturen´ en `uitgeput raken´ 2 x λύω, 1x met ἀπό, 1x met ἐκ; helaas is dit in de vertaling niet hoorbaar te maken...
6omslachtig uitgedrukt in het origineel, in de vertaling dus ook
7NBV verzwakkend `voorzien van...´, verliest het verband met vs. 8
8laat de herinnering aan de woestijntocht doorklinken!
9NB: `kondigt hij af´
10verrassende term voor de maaltijd
11als de verteller `uitdelen´ (zo NBV) had willen zeggen, had hij dat wel gedaan...
12zo NB
13`zoeken´ is hier een motiefwoord; NB: `ruzie zoeken´; NBV `discussiëren´
14ἀνά (`omhoog´) haalt toch even de hemel erbij, maar anders...; grappig dat `Murre´ als betekenis geeft `diep zuchten´, zo ook al NB en NBV
15NBV: `uw soort mensen´
16of toch `als aan...´, met evenzeer een open einde; zo NB; NBV vult teveel in
17NB: `zij bleven tegen elkaar maar zeggen´
18NBV laat het hart weg: `hardleers´
19waarom negeert de NBV dit uitgesproken woord en vertaalt `weten´?
20dit versterkende lidwoord laat de NBV weg
21idem
22vertaling van Gerda van Deelen
23vertaling van Jaco Zuurmond
24letterlijk: uittrekken
25Keizerstad
26zoon van Herodes
27imperfectum. Hetzelfde vragen als in Mar. 8:23
28wederom imperfectum
29NBG: Christus, NBV: Messias. Het woord Christus valt hier voor het eerst na Markus' aanhef in Mar. 1:1, verderop nog 3x door Jezus zelf, door de hogepriester aan Jezus en tenslotte door de spotters bij het kruis
30NB: ‘op het hart binden’, NBV: ‘ten strengste verbieden’. Het gaat om een dringend persoonlijk appèl gericht op inperking. Zie ook Mar. 1:25, Mar. 3:12, Mar. 4:39, Mar. 9:25, Mar. 10:13,48 . In deze pericoop komt het woord drie keer voor (vs 30, 32, 33). Een concordante vertaling lijkt me wenselijk, maar is in de praktijk erg lastig.
31parafraserend: hem in het openbaar niet zo te noemen.
32imperfectum
33zie vs. 30
34Richtsje Abma in Woord en Dienst 2009/9, pag. 6
35dingen. De NBV vertaalt hier vrijer, maar m.i. niet onterecht: wat God wil vs. wat mensen willen.
36het gaat om het ontkennen van een relatie. Een belangrijk werkwoord in Mar. 14
37niet in de zin van zieleheil, maar in de zin van geweten, levenskracht - er valt dus veel te zeggen voor de NBV: ‘leven’
38subjunctief